Imago

  • PDF / 35,727 Bytes
  • 1 Pages / 651 x 898 pts Page_size
  • 67 Downloads / 148 Views

DOWNLOAD

REPORT


Imago J e rr y Sp anj e r

Eenzaam stond hij met zijn duim omhoog in de regen. Ik had eigenlijk weinig zin om de kletsnatte passagier mee te nemen, maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om hem te laten staan. ‘Ik moet naar Groningen, u kunt me afzetten bij de afslag Groningen-Zuid,’ zei hij. We raakten aan de praat, hij bleek een middelbare scholier die in de examenklas zat. Er stond een behoorlijke file waardoor we uitgebreid de tijd hadden om te praten. ‘Wat doet u eigenlijk voor werk?’ vroeg hij na een tijdje. Ik vertelde hem dat ik verzekeringsarts ben en wat het werk inhoudt. ‘Oh, keuringsarts,’ vatte hij samen. ‘Welke opleiding heb je daar eigenlijk voor nodig?’ Ik legde hem uit dat je daarvoor geneeskunde gestudeerd moet hebben. ‘Maar dan had u ook huisarts of specialist kunnen worden, toch?’ antwoordde hij. De zin ‘Maar waarom word je dan in godsnaam verzekeringsarts?’ sprak hij net niet hardop uit. Ander voorbeeld. In Groningen worden alle derdejaars geneeskundestudenten in groepjes van tien begeleid door sociaal geneeskundigen in zogenoemde coachgroepen. Ze komen daar voor het eerst vrij intensief in contact met de sociale geneeskunde. Ze lopen onder andere een dag mee met hun coach, meestal een bedrijfsarts of verzekeringsarts, en hebben een gesprek met een cliënt met moeilijk objectiveerbare klachten. Voorafgaand aan deze coachgroepen wordt in een van de opdrachten gevraagd welk beeld ze hebben van de sociale geneeskunde. Het gemiddelde antwoord daarop is: saai, veel regeltjes, veel administratie en boze cliënten. In de zeven jaar dat ik de coachgroepen begeleid, heb ik eenmaal iemand gehad die er mogelijk over dacht om sociaal geneeskundige te worden. De meest populaire vraag die de studenten me stellen in de eerste bijeenkomst is ‘Waarom bent u verzekeringsarts geworden?’ Ik kan zo nog vele voorbeelden noemen. Ik zal niet eens vertellen wat mijn vrienden er van vinden dat iemand met ‘mijn capaciteiten’ voor dit beroep heeft gekozen. Duidelijk is in elk geval dat de verzekeringsarts een imagoprobleem

T BV 19 / nr 3 / maar t 2011

heeft. Dat dit ook zo gevoeld wordt door verzekeringsartsen zelf, werd me nog eens duidelijk tijdens de maandelijkse intercollegiale bijeenkomst met tien collega’s. In een van de bijeenkomsten ging het over de voor- en nadelen van het vak verzekeringsgeneeskunde. Tegen mijn verwachtingen in waren alle collega’s erg positief over hun vak. Positieve punten waren onder andere: de tijd hebben voor cliënten, teamwork en contact met collega’s, kantoortijden en geen diensten, de intellectuele uitdaging van een beoordeling, deskundig zijn op een specifiek gebied, regelmogelijkheden en de diversiteit in ziektebeelden. Er waren echter ook negatieve punten: afgerekend worden op kwantiteit en minder op kwaliteit, veel administratie, weinig academische onderbouwing van het vak en veranderingen door wetgeving en reorganisatie. Als belangrijkste nadeel werd door de collega’s ervaren dat er een negatief beroepsbeeld in de maatschappij bestaat met betrekking tot de verzekeringsgenees