Een herziene richtlijn: Niet-aangeboren hersenletsel en arbeidsparticipatie
- PDF / 245,765 Bytes
- 2 Pages / 595.276 x 841.89 pts (A4) Page_size
- 47 Downloads / 189 Views
Een herziene richtlijn
Niet-aangeboren hersenletsel en arbeidsparticipatie André Weel Niet-aangeboren hersenletsel (NAH) is een verzamelterm voor uiteenlopende diagnosen. Je kunt deze globaal indelen in traumatisch- en niet-traumatisch letsel. Tot de laatste categorie behoren onder andere CVA’s, infecties, intoxicaties, hypoxie door een hartstilstand en hersentumoren. De richtlijn uit 2012 is in 2016 herzien. In de nieuwe versie ligt de nadruk minder op diagnostiek en behandeling, en veel meer op arbeidsparticipatie. De factor arbeid staat centraal. Daarmee volgen de ontwikkelaars het advies van de Gezondheidsraad uit 2005 om richt lijnen te gaan ontwikkelen zowel voor beoordeling als behandeling en begeleiding: zogenaamde 3B-richtlijnen. Deze richtlijn behandelt alleen de niet-progressieve aandoeningen. Progressieve hersenziekten als de ziekte van Parkinson, multiple sclerose en de ziekte van Alzheimer blijven buiten beschouwing. Laaggradige hersentumoren worden wel meegenomen.
Enkele kerngegevens NAH vormt een groot sociaalgeneeskundig probleemveld. Jaarlijks worden in ziekenhuizen ongeveer 60.000 mensen geregistreerd met niet-progressief NAH. Van patiënten met niet-traumatisch NAH die werkzaam waren vóór het letsel, komt binnen twee jaar ruim 39% weer aan het werk. Van mensen met traumatisch hersenletsel is 40% zowel na één jaar alsook na twee jaar weer aan het werk. NAH leidt derhalve vaak tot blijvende gevolgen voor de patiënten, in de vorm van fysieke stoornissen, cognitieve stoornissen, psychiatrische stoornissen, gedragsproblemen en persoonlijkheidsveranderingen. Doelgroep Het Coronel Instituut heeft het ontwikkeltraject gecoördineerd en is uitgever van de richtlijn. ZonMw is de financier binnen het programma KKCZ (Kennisbeleid Kwaliteit Curatieve Zorg). Volgens de titel zijn bedrijfs- en verzekeringsartsen de doelgroep. De bemensing van de werkgroep omvatte evenwel slechts één bedrijfsarts, naast twee revalidatieartsen en drie verzekeringsartsen. Dat vind ik onevenwichtig voor een richtlijn over arbeidsparticipatie. En in de tekst lezen we regelmatig aanbevelingen voor revalidatieartsen. Bijvoorbeeld: “Revalidatieartsen houden rekening met de factoren zoals in de richtlijn aan-
126
gegeven bij het opzetten van hun revalidatieprogramma.” Waarom deze laatste groep ook niet officieel als doelgroep benoemd? Dat zou beter gepast hebben bij een echte 3B-richtlijn. En ook goed zijn geweest voor de samen werking tussen deze drie groepen artsen. Primaat bij literatuuronderzoek De richtlijn is netjes volgens het boekje geconstrueerd. Er werden zes uitgangsvragen geformuleerd, hetgeen leidde tot zes subgroepen binnen de werkgroep. Het primaat lag bij het literatuuronderzoek; daarnaast speelde consensus van professionals een belangrijke rol. De richtlijn bouwt in belangrijke mate voort op activiteiten voor de eerste versie: een consensusbijeenkomst uit 2011, en focusgroepgesprekken met werkgevers en patiënten uit 2011. Moesten deze informatiebronnen niet beter óók ververst worden, net als de literatuur? In he
Data Loading...